Het eeuwige debat over het Indisch verleden: de Bersiap bepaalt ons denken
Het zout in de wonde
Dat de Indie-veteranen weinig voor nieuwe nationale debatten voelen is niet
onlogisch. Ons land heeft al vaker massaal over de Indonesie-politiek
gedebatteerd. En daar zijn de veteranen niets wijzer van geworden. Maar zolang Nederland niet van die debatten wil leren, lijkt het land gedoemd die te
blijven herhalen.
Door Rob Ruggenberg
Eén van de merkwaardigheden van onze laatste koloniale oorlog is dat veel
veteranen zeggen dat ze toen niet begrepen dat de Indonesiers voor hun vrijheid
vochten. Nederland stuurde zijn troepen immers alleen om orde en gezag te
herstellen, om plunderaars te berechten en om gebieden van rampokkende benden
te bevrijden?
Nederlandse soldaten die vers naar Nederlands-Indie kwamen, werden dan ook
vrijwel overal door de bevolking uiterst vriendelijk begroet. Bij de eerste
politionele actie werden de oprukkende Nederlandse soldaten toegejuicht door
mensen die met de duim omhoog langs de weg stonden.
Maar tegen wie vochten ze dan?
Premier Nehru van India zei in de jaren zestig eens: "Als vandaag de dag in
mijn land een volksstemming zou worden gehouden, zou 95 procent van de
bevolking de Engelsen terug willen hebben, maar het is die 5 procent die de
historie schrijft."
Dat gold evenzeer voor Indonesië. Nederland vocht tegen een paar procent die
geschiedenis maakte.
Het drama is dat die geschiedenis voor de meesten begon met het vermoorden
van ongeveer drieduizend Nederlanders.
Schietschijf
Toen de Japanse bezetter na de capitulatie de concentratiekampen opende,
zaten daar nog 150.000 Nederlanders. Zij werden schietschijf van
extreem-nationalistische Indonesiërs.
De gruwelverhalen over deze zogeheten Bersiap-periode bepaalden in de jaren daarna het denken van veel Nederlanders over Indonesië. Vrijheidsstrijders? Terroristen, zul je bedoelen.
De meeste Indië-veteranen zeggen nog altijd dat ze toen niet beseften dat
het tóch een vrijheidsoorlog was. In de Nederlandse overheidspropaganda werd
nooit gezegd dat ons land een koloniale oorlog voerde - de nadruk lag steeds op
'het bevrijden' van door terroristen bezette gebieden.
Ook toen al spleet de kwestie ons volk in tweeën. In juli 1946 werd een
landelijke enquête gehouden.
De vraag luidde: Bent U het er mee eens, of bent U er tegen, dat onze soldaten naar Indië worden gezonden?
Antwoord:..... mannen:.. vrouwen:
-----------------------------------
Akkoord......: 50 pct..... 36 pct
Tegen...........: 41 pct..... 44 pct
Geen mening: 09 pct..... 20 pct
Wie in deze uitslag een vroegtijdige erkenning van het Indonesisch gelijk
ziet, heeft het mis. Het belangrijkste motief tégen uitzending van onze soldaten was
simpelweg de angst dat ze niet meer terug zouden komen.
Die angst was terecht. Uiteindelijk belandden 2500 Nederlandse soldaten
ergens tussen de sawahs op een oorlogskerkhof. Bij die slachtoffers moeten ook
nog eens enkele tienduizenden Indonesiërs worden opgeteld die de Nederlandse
kant hadden gekozen, of daar door de nationalisten van werden verdacht.
Aan de andere kant sneuvelden minstens 100.000 Indonesische
guerrillastrijders. 'Poncke' Princen noemt vaak het aantal van 300.000
Indonesische doden, maar dat getal wordt al jaren lang door Indonesische
historici 'niet realistisch' geacht.
Eerste debat
Het eerste publieke Indonesië-debat nam zijn aanvang toen vreemde verhalen
in de Nederlandse pers begonnen door te sijpelen. Artikelen waarin
gedetailleerd melding werd gemaakt van door Nederlandse soldaten begane
excessen verschenen vanaf 1947 in bladen als Vrij Nederland, De Linie, Het
Parool, Wending, De Waarheid, De Stem van Nederland, Tijd en Taak, De Vrije
Katheder en De Groene Amsterdammer.
In het (katholieke) blad De Linie werd bij voorbeeld gemeld dat aan een
Indonesische gevangene bij zijn verhoor snijwonden waren toegebracht en dat die
wonden vervolgens met zout waren ingewreven. (Na de publikatie kreeg de
verantwoordelijke soldaat zes maanden gevangenisstraf; de sergeant die het blad
had ingelicht kreeg drie maanden.)
De publikaties misten hun uitwerking niet. Duizenden soldaten deserteerden
nog voor hun vertrek. In totaal 2600 van die deserteurs werden opgespoord en
berecht.
Citaat uit een vonnis (1948) van de krijgsraad in Den Haag in de zaak van
een jonge marinier uit Volkel die er vlak voor zijn vertrek naar Indië vandoor
ging:
"...overwegende dat een opvallend groot aantal militairen, aangewezen om
naar Indië te worden uitgezonden, op grond van religieuze, ethische, politieke,
medische of andere bezwaren het recht in eigen hand neemt en deserteert;
"...overwegende dat de oorzaak van dit delict allereerst moet worden gezocht
in het feit dat in bepaalde bevolkingsgroepen het groepsgeweten ten aanzien van
dit misdrijf niet deugt en overtreding van de betreffende rechtsregelen als
iets heel gewoons, zelfs als lofwaardig wordt beschouwd, zoodat er reden is om
door zware straffen aan die groepen duidelijk te maken waar de schoen wringt."
Deze marinier kreeg wegens 'desertie in tijd van oorlog' vier jaar
gevangenisstraf. Vier of vijf jaar was gebruikelijk. Zeventig procent van de
deserteurs was afkomstig uit Groningen, Friesland of Drenthe.
Uit Noord-Brabant en Limburg, van oudsher gezagsgetrouwe provincies, kwam 4
procent.
Brieven
Ook in de Tweede Kamer beheerste het debat over Indonesië in die jaren de
politiek volkomen. Kamerleden van vooral PvdA en CPN en soms de CHU
waarschuwden herhaaldelijk dat de zaak uit de hand liep en lazen aangrijpende
brieven van soldaten voor, waarin sprake was "van afschuwelijke mishandelingen
en zelfs van neerschieten van weerloze gevangenen" (Frans Goedhart, PvdA).
De ruzies hierover liepen ook binnen het kabinet-Drees zo hoog op dat
minister Sassen van Overzeese Gebiedsdelen begin 1949 aftrad. Zijn plaats werd
ingenomen door Van Maarseveen van Binnenlandse Zaken. Een week later, op 16
februari 1949, diende de PvdA - regeringspartij - een cruciale motie in.
Indiener Goedhart zei: "Deze brieven uit Indië staan niet op zichzelf. Men
kan langzamerhand een compleet dossier vormen, waarin de bloedige drama's met
elkaar wedijveren. Het is uitgesloten dat dit allemaal fantasie is of
grootspraak."
De PvdA-motie begon als volgt: "De Kamer, van oordeel dat een smet geworpen
dreigt te worden op de Nederlandse troepen door de verontrustende berichten
over mishandeling en andere wandaden..." - en verzocht de regering een
commissie op onderzoek uit te sturen.
Minister Van Maarseveen zei dat hij alle klachten wilde onderzoeken en vroeg
de indieners de motie in te trekken, want die zou in het buitenland verkeerd
kunnen worden begrepen, "niet in Nederland, want daar weet men wel beter."
De PvdA zwichtte.
En daarna werd het stil, heel stil. Twintig jaar lang werd niet gesproken
over wat de Nederlandse troepen in Indonesië hadden gedaan.
En toen, in 1969, ging de beerput open.
Achter het Nieuws
Nestbevuiler - dat was zo ongeveer de vriendelijkste kwalificatie die dr.
J. E. Hueting ten deel viel, nadat hij eerst in De Volkskrant en later bij
Vara's Achter het Nieuws in januari 1969 publiekelijk bekende dat hij in Indië
als soldaat zelf enige oorlogsmisdaden had bedreven. En hij was toen niet de enige,
zei hij.
Voor de televisie - heel Nederland keek verbijsterd toe - sprak hij over
martelingen met elektriciteit aan de geslachtsdelen van gevangenen, over het in
de rug schieten van krijgsgevangenen, over het afslachten van vrouwen en
kinderen. Hij had die daden gezien, hij had ze soms zelf begaan.
Een fragment uit die tv-uitzending:
Hueting: "We maakten krijgsgevangenen en die werden dan neergeschoten. De
kreet bij ons was: 'Ga jij maar pissen', waarop die mensen zich dan omdraaiden
en in de rug werden geschoten."
Interviewer Hans Jacobs: "Waren dat incidenten of maakte u dat vaker mee?"
Hueting: "Dat waren geen incidentele gevallen, dat was de normale gang van
zaken."
Jacobs: "Hoe ging dat nou eigenlijk, als een Nederlandse patrouille door het
oerwoud trok?"
Hueting: "Het was vaak zo, vooral op langere patrouilles, dat we die
krijgsgevangenen afmaakten, omdat we geen mensen konden missen om ze te
bewaken. Je ontdoet je van je ballast, om het wat cynisch te zeggen. Een ander
voorbeeld dat ik me herinner was dat we aankwamen in een kampong waar in het
midden een huisje stond. Twee van onze jongens, een korporaal en een soldaat
gingen daar naar binnen, en de korporaal schoot daar zijn pistoolmitrailleur
leeg. Ik ging naar binnen en ik zag daar in het schemerdonker vijftien, twintig
mensen, vrouwen, kinderen en mannen. Toen ik aan het donker gewend was zag ik
daar het spuiten van slagaderlijke bloedingen, het gegil, de doodsnood en de
doodskreten van die mensen daar in dat huisje. En de jongens buiten schreeuwden
naar ons: 'Zeg kijk alsjeblieft een beetje uit joh, want je schiet door die
muur heen ons in de flikker."
Zo ging het drie tv-uitzendingen door. Andere ex-militairen, zelfs dominees,
kwamen met soortgelijke verhalen - de ene verschrikking werd op de andere
gestapeld.
Met een gigantische schok belandde Nederland voor de tweede keer in een
'nationaal debat' over Indië.
Viezerik
De reacties waren hevig. Veteranen betitelden Hueting als verrader,
masochist, exhibitionist, fantast, viezerik, sadist, lafbek, idioot, fascist,
besmeurder van onze doden en als grootste boef van allemaal.
Huetings tegenwerping dat lang niet allen zich aan zulke daden hadden
schuldig gemaakt, werd niet gehoord. Hij moest tenslotte onderduiken, zo
serieus werden de bedreigingen aan zijn adres.
De storm woedde ook in het parlement. Minister-president P. de Jong betoogde
in de Kamer dat "geenszins kon worden gesproken van wangedrag van de
Nederlandse krijgsmacht", maar hij zegde wel een onderzoek toe.
Een commissie onderzocht vervolgens de archieven die uit Indonesië waren
overgebracht. Het is hun rapport, dat nu bekend staat als de
excessen-nota.
Onvolledig
Die exessennota is nogal in tegenspraak met de sussende woorden van de
premier. Het is in feite een overzicht van 500 à 600 zaken - geweldmisdrijven
en plunderingen - die door Nederlandse militairen zijn bedreven en die destijds
door krijgsraden zijn berecht. Ze variëren van het in brand steken van
verdachten en verkrachtingen van vrouwenen kinderen, tot zware mishandelingen
en diefstallen.
De onderzoekers gaven zelf aan dat het materiaal 'verre van volledig' was:
"Zeer veel is nooit schriftelijk vastgelegd; en van wat wèl werd geregistreerd,
is een deel in Indonesië achtergebleven, vernietigd of verloren gegaan."
Voordat de excessennota uitsluitend aan Kamerleden ter inzage werd gegeven,
schrapte de regering die opmerking.
En langzaam bloedde de discussie weer dood.
'Oorlogsmisdaden'
De derde keer dat een nationaal Indonesië-debat in Nederland oplaaide was in
1988, toen de historicus dr. Lou de Jong in deel 12 van zijn geschiedschrijving
onze worsteling met de republiek Indonesië beschreef.
Een concept daarvan lekte
voortijdig uit en de veteranen ontstaken in grote verontwaardiging toen daaruit
bleek dat De Jong over 'oorlogsmisdaden' zou gaan schrijven. Na een landelijke
actie dwong de regering hem zijn tekst aan te passen.
In zijn uiteindelijke versie zegt De Jong dat het een 'onuitvoerbare taak'
is om aan precies te geven waar sprake is van een oorlogsmisdrijf en waar van
een exces.
Maar uiteindelijk, zegt De Jong, leidt die discussie af van het
belangrijkste punt; "dat men de primaire verantwoordelijkheid van Nederland
daar moet leggen waar zij historisch thuishoort: bij de hoogste politieke
leiding."
En De Jongs eindoordeel over de Nederlandse regering is keihard: "Van háár
ging de opdracht uit om de Republiek Indonesië te bedwingen, dat wil in
Nederlands perspectief zeggen een gewapende opstand neer te slaan, en zij wist
na enige tijd dat dit bedwingen gepaard ging met excessen en zij heeft, toen
zij dat wist, onvoldoende ingegrepen."
En nadat De Jong dit had gezegd werd het weer stil.
Fiolen van toorn
En nu is het weer zover. Weer worden fiolen van toorn uitgestort
over Nederlanders die het wagen het Nederlands optreden van destijds te
bekritiseren: Jan 'Poncke' Princen, zijn broer Kees, de Friese schrijver Graa
Boomsma - en opnieuw dr. J. E. Hueting.
Hueting, inmiddels hoogleraar experimentele psychologie aan de Vrije
Universiteit in Brussel, vindt het een 'beschamende vertoning'. "Die arme
veteranen zijn alsmaar bezig zout te wrijven in eigen wonden. Ze kloppen hun
eigen emoties op tot ze er zelf gek van worden."
En de Nederlandse politiek, die de primaire verantwoordelijkheid voor dit
alles draagt?
Die praat over van alles - maar nog steeds niet over de vraag of ze die
jongens er destijds wel heen had moeten sturen.
© 1995 Rob Ruggenberg.
Last modified: 10-03-95