Ook langs de rivieren geldt: wie niet van de geschiedenis wil leren moet haar herhalen

't Is of alle elementen samenspannen...

Een paar jaar blijft de Maas rustig en prompt ontstaat weer een vals gevoel van veiligheid - totdat de rivier zonder waarschuwen verandert in een zee van ellende. "Opeens kwam het water zoo met geweld gestroomt, dat men mij verhaalt heeft, bij menschen geheugen nooit gebeurd te zijn", schreef een Brabantse pastoor in 1833. Eén van onze redacteuren spitte in archieven en vond lessen voor de toekomst.


Door Rob Ruggenberg
De spoorweg tussen Hedel en Vught was reeds gedeeltelijk vernield. Alle contact met de stad, die overstroomd was, was verbroken. Onverwachts trad Frits binnen, een mijner vrienden. Hij had groote bemodderde laarzen aan en zag er erg gehavend uit.
Middelwijl mijn vrouw een glas cognac inschonk, zei Frits: "Zoo, zoo! 't Is waarlijk liefhebberij om in Noord-Brabant te wonen en nu hebt gij zelfs nog de kans om te verdrinken."
"Wat zegt ge?", riep mijne vrouw ontsteld.
"'t Is maar bij wijze van spreken mevrouw", liet Frits er onmiddellijk op volgen, "ik meen dat er hier ook veel kans bestaat voor doorbraak. Overal waar ik geweest ben, spreken de boeren van zieke dijken, en 't schijnt wel dat die ziekte aanstekend is, want de eene doorbraak volgt de andere."
"Maar waar zijt ge dan geweest, Frits?"
"Aan den Maaskant. 't Is of daar alle elementen samenspannen, en 't is goed dat ik niet erg kleinzeerig ben, want ik heb er huizen zien instorten, bijna gansche dorpen in de golven zien verdwijnen, menschen en vee in het water zien worstelen, kinderen in wiegen zien drijven en al zulke akeligheden meer."
"Genadige hemel!", riep mijne vrouw, de handen vouwende, "en zijn er ook mensen omgekomen?"
"Waarschijnlijk wel", antwoordde Frits, "doch ik ben daar, Goddank, geen getuige van geweest. Aan den Maaskant is alles wat men ziet water. Van Hedel af hangen de noodvlaggen uit. 't Was huiveringwekkend, te midden van het stormgeloei en het angstig bulken van het vee de wanhoopskreten te moeten horen van de arme lieden die op de daken hunner woningen een laatste toevlucht gezocht hadden."
Frits had nauwelijks het laatste woord gesproken toen men buiten een verward geroep hoorde. Er liepen menschen in onstuimige vaart van den kant der heide en eindelijk klonk uit meer dan één mond de onheilspellende kreet: "De dijk is bezweken! De dijk is bezweken!"
Het noodlottige oogenblik was aangebroken. Een angstwekkend geluid, gelijk aan het rommelen van zware donderslagen in de verte, liet zich hooren, vermengd met kreten die ons allen met ontzetting vervulden.

Dramatisch

Dit dramatische verslag van een watersnood in maart 1876 werd geschreven door een van de slachtoffers, een Amsterdammer die op een buiten bij Vught was gaan wonen - een beslissing die hij zeer betreurde (hij zat met zijn gezin twee dagen op het dak te wachten voordat hulp opdaagde).
De archieven zitten vol met dergelijke verslagen. Als degenen die zich nu bij de huidige overlast zo gedupeerd voelen, daar wat meer aandacht aan hadden besteed, hadden ze in hun buitendijkse nieuwbouwwoninkjes vast geen parket of dure tapijten op de vloer gelegd. Ook langs de Maas zijn degenen die geen geschiedenis willen leren, gedoemd die te herhalen.
Wie in het rivierengebied in zijn huiskamer planken of vloerbedekking op de grond legde, werd eeuwenlang als zonderling of niet goed snik beschouwd. Daar horen tegels en plavuizen en lichte meubelen die je gemakkelijk de brede trap op kunt sjouwen.
Want de dijken mogen dan beter en zwaarder zijn dan in vroeger tijden, betrouwbaar worden ze nooit:

Het geldt voor toen, en nu en later:
wantrouwt de kracht van wind en water

aldus waarschuwt een inscriptie op een oude gedenksteen bij Elshout. En een andere, op de dijk, zegt:

Zwak mag de sterke heeten,
ik scheen zeer sterk te zijn.
Het is in mij gebleken
die sterkte is slechts schijn

Vijfjaarlijks

Dat overstromingen elkaar met een zekere regelmaat opvolgen viel vroeger al op. Ongeveer om de vijf jaar was het raak. In een verslag van een watersnood in 1880 constateert een ooggetuige zelfs dat de Bosschenaren aanvankelijk niet wilden geloven dat het wassende water rampspoed kwam brengen, "want eerst in 1881 was het de bestemde tijd daartoe".
"Maar alras vernam men dat de Maas tussen Oijen en Lithoijen door den dijk was gebroken en dat het water 500 meter breed door de gemaakte bres stroomde om Den Bosch in zijn vijfjaarlijkschen Venetiaanschen toestand te brengen..."
Ook in de huidige tijd loopt die geheimzinnige rivierkalender gestaag door, alle dijkverzwaringen ten spijt. Sprekende krantekoppen uit ons eigen archief:
1980 - "De Maas bereikt recordhoogte. In de Maasdijk bij Heel is een gat van 30 meter geslagen. Velden en kassen in Brabant en Limburg staan onder water. Dorpen zijn ingesloten, pontveren uit de vaart. De Dommel treedt op veel plaatsen buiten de oevers."
1984 - "Sinds zestig jaar heeft de Maas niet zo hoog gestaan. Itteren, Borgharen, Weil en Roermond van de buitenwereld afgesloten. Grote delen van Zuid-Limburg onder water. Hier en daar worden helikopters ingezet."
1988 - "Itteren, Borgharen en Keent afgesloten. In Maastricht is het rampenplan in werking getreden. Ook Rijn en Waal treden buiten de oevers. Militairen redden met pontons vee langs de IJssel. Bij Rossum zijn de dijken beschadigd."
Zo te zien kunnen we dus rond 1998/9 een nieuwe vloed verwachten - misschien iets voor de Maasdal-bewoners om rekening mee te houden?
En ook gemeentebestuurders zouden daar bedacht op moeten zijn, bij voorbeeld bij het plannen van nieuwe woonwijken of sporthallen in laaggelegen gebieden. Want de verstedelijking van West-Europa, waardoor regenwater veel sneller wordt afgevoerd, zal ongetwijfeld extreem hoge waterstanden blijven veroorzaken.

Slagvelden

De les die de archieven leren is dat het steeds onverwachte factoren zijn die de sterke dijken uiteindelijk doen bezwijken. Vroeger het kruiend ijs of een luie dijkbeheerder - nu dus die snelle toeneming van de bebouwing met haar moderne rioleringssystemen.
Het gevaar komt altijd van een kant waar je het niet verwacht. Dat ondervonden de Maasdal-bewoners ook in de jaren twintig, die de hoogste waterstanden van de eeuw te zien gaven. In januari 1920 kwam de Maas net zo hoog als nu met Kerstmis het geval was. Zes jaar later waste de rivier nog een meter hoger. Wie had verwacht dat die gigantische watermassa's hun oorsprong vonden op de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog?
Alle bossen in Noord-Frankrijk en Zuid-België waren in 1914-1918 letterlijk weggeschoten. Vanaf Verdun stroomafwaarts stond langs de Maas geen boom meer die de afvoer van het hemelwater kon tegenhouden. Wekenlange regen en één storm deden de rest. In januari 1926 braken overal langs de rivier de dijken.
Een jonge, nog onbekende schrijver, Anton Coolen, 29 jaar oud, stond er bij en keek er naar. Wat hij toen, bij Lith aan de Maas, zag - en hoorde - beschreef hij een paar jaar later in zijn 'Dorp aan de rivier', dat de meest verkochte streekroman aller tijden zou gaan worden:

"In de nacht, toen de dijk brak, toen verschoof er iets in de lucht, de huizen trilden van een aardbeving, het donderde in den hemel, het water steeg dreunend over de wegen tot één wijde zee, die was niet te overzien."

De volgende ochtend lag de wereld "blank verdronken. De knotwilgen staken hun armoedige vuist schuin boven het water uit. Het water, daken dreven er op, huisraad en verdronken vee, de mensen roeiden naar hun huizen en klommen door het raam in de hooggelegen opkamer, waar zij jammerden over de barre winterse ramp."

Hoogmoed

Ook toen waren er mensen die hadden gemeend veilig te zijn voor het water - net als de degenen die nu klagen over hun opgekrulde laminaatvloeren. Anton Coolen:
"Janus de Mert op de Bergen, de weduwnaar, dat was er ook zo ene, dien maakten ze niks. Die had zijn huis en zijn hof en zijn grond zo hoog liggen, het water, dat kon daar niet bij. Daar had hij lange jaren een geweldigen hoogmoed over gehad, maar eens, toen het weken lang regende en het water geweldig waste, toen er ook binnendijks huizen aan moesten geloven, ja, toen was Janus de Mert ook overstroomd geweest. Toen zat hij grif afgesloten, er waren koeien en varkens van hem verdronken, hij zat in de grote opkamer van angst te klagen, sindsdien had hij een noodklok op den nok van zijn zwaar rieten dak."

Watersnoodpoëzie

De rivier - zij is nooit te vertrouwen en de dijken bieden slechts schijnbaar bescherming. Anton Coolen is slechts een van de velen die daaraan letterkundige inspiratie ontleenden. Al eeuwenlang zwellen rivier en taalgebruik tegen elkaar op:

Nu holt het water op vernielings-vleugelen
Als een getergde bosch-leeuwin,
Door dijk noch dammen te beteugelen
En dringt bestendig landwaarts in.
Niets kan zijn overmoed bedaren;
Het zweept met ongetemde baren
Al wat het in zijn vaart ontmoet:
Hiér zwicht een dijk voor zijne roede,
Dáár wijkt een dam voor zijne woede,
Ginds stort een hutjen in den vloed."

Aldus dichtte een Bosschenaar na een grote overstroming in 1850. Je kon het gedicht kopen; de opbrengst ging naar de slachtoffers. Vijf jaar later, na een nieuwe ramp (alweer keurig volgens de lustrumkalender) deed een stadgenoot het nog eens dunnetjes over:

Te Lith is dam en dijk aan 't zwoegend volk ontzonken,
onafzienbre beemd met mensch en vee verdronken
en menig hecht gebouw verzwolgen in den vloed.

Ook toen bezocht het koningshuis de getroffenen:

Reeds is mijn Koning daar, reeds zijn daar zoo veel gaven,
Als Holland burgers telt, om 't smachtend hart te laven

Geen Rampenfonds

Want Rampenfonds kende men niet, vaak fungeerde meneer pastoor als zodanig. Hij tekende de schade op en verdeelde samen met de armmeesters de liefdegaven over de noodlijdenden. Pastoor H. Taabe van Teeffelen noteerde over de ramp van 1833 dat er in heel Brabant f. 47.611,79 viel te verdelen. Dat was onvoldoende, zodat alleen degenen die huis en goed kwijt waren wat geld kregen.
Zelf nam de pastoor duizend gulden van de stapel ("maar de kosten zijn nog honderde meer geweest"), omdat hij in de kerk zeven gezinnen en hun veestapel had moeten huisvesten.
De koeien trapten tijdens hun verblijf prompt de graven in de kerk in: "Die gaten moesten wij met mest en rouwigheid dichtstoppen. Ook door den Aasem der Beesten hebben den orgel, de altaaren en alle meubelen veel geleden."
Net als nu in Limburg nam ook toen door de ramp Het Geloof onder de parochianen zienderogen toe, vooral toen op de tweede zondag na Driekoningen het water ineens begon te vallen en de wind in hevigheid afnam.
De pastoor in zijn verslag: "Hoe groot de Devotie bij de mis toen was kan een ieder wel bedenken, bezonder nog door 't Bulken van de Koejen."



© 1995 Rob Ruggenberg. number
Last modified: 10-03-95