Onze verslaggever Rob Ruggenberg reist al enige tijd door Indonesië, dat aan de vooravond staat van de viering van 50 jaar onafhankelijkheid. Hij bevindt zich nu in Atjeh, noord-Sumatra, om uit te vinden of ze daar nog zo de pest hebben aan Nederland. Hij ontdekte dat de - Merdeka-de vrijheid - hier in ieder geval minder enthousiast wordt beleefd dan dat de autoriteiten in Jakarta willen doen voorkomen.
Door Rob Ruggenberg
Je ziet hem al van verre staan, naast zijn fiets, half op de weg, het geweer
aan de schouder. Een afperser in Indonesie heeft vele gezichten; dit keer dus
verschijnt hij als een gewone soldaat.
De buschauffeur mindert vaart. Als we de soldaat naderen zien we dat hij
ongeveer 25 jaar oud en dat de vouw in zijn uniformbroek onberispelijk is. Je
moet hier al langer zijn om dat speelse, nauwelijks zichtbare handgebaar op te
merken, waarmee hij de bus tot stoppen dwingt.
In de bus, afgeladen met meest arme boeren, arbeiders, vissers en vrouwen
die van de markt terugkeren, ontstaat geroezemoes. Maar de meesten blijven
strak voor zich uitkijken, vooral niet naar buiten, waar de soldaat een pakje
op de bagagedrager van zijn fiets openvouwt.
In het pakje zit een stapeltje stickers '50 tahun Merdeka' staat erop, 50
jaar vrijheid. De soldaat geeft de buschauffeur een sticker. Deze overhandigt
de soldaat vervolgens 'vrijwillig' een donatie van 10.000 rupiah, ruim 7
gulden.
Voor sommigen in de bus is dat een weekloon.
De Merdeka wordt duur betaald - vooral door de armen.
Een jongeman in de bus neemt het voor de afpersers op. "Ze hebben het niet
gemakkelijk", zegt hij. "Om te beginnen moet je veel betalen om bij de politie
te komen of om soldaat te kunnen worden. Dat geld moeten ze ergens lenen, maar
hun salaris is te laag om die lening terug te kunnen betalen, dus moeten ze wel
aan extra geld zien te komen."
Hij krijgt bijval van andere jongemannen. Zij zouden ook graag agent of
soldaat willen worden, zo kun je uit hun woorden afleiden, áls ze maar aan het
daarvoor benodigde smeergeld zouden kunnen komen. Soldaat worden kost soms meer
dan duizend gulden. Wie krijgt dat geld? vragen wij. Daar wordt in de bus
hartelijk om gelachen. De hoge officieren natuurlijk!
De krant Jakarta-Post constateerde vorige week in een commentaar: 'Het lijkt
wel of in ons land diegenen die zich met corruptie en afpersing verrijken bij
het volk in hoger aanzien staan dan zij die eerlijk en gewetensvol hun taak
verrichten'.
En bijna dagelijks waarschuwen politici dat het volk zijn vertrouwen in de
leiders aan het verliezen is, en dat de corruptie de armen steeds verder
verarmt.
In provinciehoofdsteden en langs de wegen daar naar toe zijn de laatste
weken overal roodwitte banieren geplant en Merdeka spandoeken opgehangen. Maar
op veel andere plaatsen is dat niet gebeurd - en dat is minstens zo veel
zeggend. Begin deze week sprak de voorzitter van de Indonesische Democratische
Partij er nog schande van dat op Bali nergens voorbereidselen voor de
feestviering waren getroffen. Bali moest een voorbeeld nemen aan Java, vond
hij.
Maar op Bali hebben ze de pest aan Java. Als de Indonesische archipel over
een zaak eens is, is het wel hun afkeer van de Javaanse overheersing. Dat
speelt vandaag de dag een veel grotere rol in de Merdeka-beleving dan de
koloniale geschiedenis met Nederland.
De Indonesische overheid echter grijpt de herinnering aan de vrijheidsstrijd
aan om de zo gewenste eenheid van het land te benadrukken. Standbeelden die de
heldhaftige strijd tegen de 'agressie'. (zo worden hier onze Politionele Acties
genoemd) verheerlijken, krijgen een verfje en worden gerepareerd.
Een van de grootste (meer dan 20 meter hoog) monumenten staat in Brastagi,
gelegen temidden van de Batak-hooglanden, niet ver van Medan, waar destijds
bittere strijd werd gevoerd. Het monument betuigt hier aan de Indonesische
helden die de Nederlandese agressors verdreven.
"Helden? Verdreven?, toen wij hier aankwamen was er in geen velden of wegen
zo'n held te bekennen. Ze waren 'm gesmeerd", vertellen Nederlandse veteranen
die vijftig jaar later graag nog eens een bezoek aan dit voormalige
gevechtsterrein brengen.
Die veteranen hebben daar wel een beetje gelijk in. Toen de Nederlandse
troepen achter de oproerige Batakkers aanjoegen, leken deze reeds iets af te
weten van de guerrilla-techniek, dit in tegenstelling tot de Nederlanders. Zo
verbrandden de Batakkers hun dorpen liever dan ze aan de Nederlanders te laten.
Tel daarbij de kampongs die 'onze jongens' nog wel intact aantroffen en
vervolgens in brand staken - en zie daar de verklaring waarom je hier vrijwel
geen oorspronkelijke Batak-langhuizen meer aantreft. Althans niet in de dorpen
langs de weg; nog wel in het afgelegen binnenland, waar de Nederlandse troepen
niet durfden komen.
Diezelfde Batakkers staan nu, in dit Indonesische jubeljaar, toch wel vreemd te kijken naar al die Nederlandse veteranen die, soms met bussen vol, op zoek zijn naar herinneringen. Vooral de jongeren vinden het soms maar een rare vertoning, vertelt Agus Sembiring, een Batak-gids uit Brastagi, die de veteranen zo nu en dan helpt om tegenstanders van weleer op te sporen. "Als die oude knakkers elkaar dan vinden, dan vallen ze elkaar snikkend in de armen, en dan zeggen ze hoe ze tegen elkaar vochten en waar, en hoe vaak ze schoten, en hoe vaak ze lichten, en dan huilen ze weer. Er zijn er zelfs die elk jaar terugkomen. En ze blijven maar huilen."
Velen zijn zelfs trots op die geschiedenis. Zoals Abdul, een jonge Atjeh'er
die ons met alle geweld de oude Nederlandse begraafplaats bij Banda Atjeh 'het
vroegere Kota Radjah' wil laten zien. Daar dienen de duizenden Nederlandse
doden nu al even zovele bewijzen van Atjeh's dapperheid. "Dit is de enige
begraafplaats ter wereld waar vier generaals liggen", wordt hij niet moe te
herhalen (om er met enige strijdlust aan toe te voegen: 'Suharto heeft nog veel
meer generaals').
Dan ontmoeten we een leraar aan een middelbare school, die zegt dat het voor
Nederland eigenlijk een geluk is dat onze 350 jaar overheersing zijn gevolgd
door drieënhalf jaar Japanse bezetting. Hoeveel slachtoffers de Japanners in de
Archipel maakten is onbekend. Voorzichtige schattingen gaan uit van enkele
miljoenen. "Van Nederland weet iedereen dat jullie ook goede dingen hebben
gedaan. Van Japan herinneren we ons alleen het kwaad."
Die 'goede dingen' somt hij graag op: "Jullie brachten ons de thee, de
koffie, de tabak, de oliepalm, allemaal produkten die nu voor ons land van
levensbelang zijn. Jullie legden de plantages aan, jullie maakten de
Trans-Sumatraweg, die als een levensader door dit eiland loopt."
Hij aarzelt even, zoekt naar woorden en zegt dan: "Al is het natuurlijk wel
zo dat vele mensen boven de 65 jaar ook nare herinneringen aan die weg hebben.
Het aanleggen daarvan was een soort dwangarbeid, die ons door jullie werd
opgelegd."