Rastafaris, reggae, ganja en de wanhoop van de arme zwarten

Bedevaart naar Bob Marley

Door Rob Ruggenberg en
Piet den Blanken (foto's)

De witte kapel staat op een heuveltje, waarop wat armetierige marihuana is geplant. Van ruime afstand is te horen dat binnen reggae-muziek dreunt. Als de deur opengaat, wordt de grote, witmarmeren graftombe van Bob Marley zichtbaar. Daarnaast staan een gigantische luidspreker, een portret van Haile Selassi, wat oude foto's van Marley, zijn gitaar en een verdorde plant.

Brenthon Clark, de rastafari die hier de baas is, schudt zijn zwarte leeuwemanen en rolt een verse joint. Hij zegt: "Lucifer leidt de mensen de duisternis in, maar Marley bracht ons naar het licht, man." Hij is hartstikke stoned.

Nine Miles, een gehucht diep in het bergachtige binnenland van Jamaica, is een van de merkwaardigste bedevaartplaatsen ter wereld. Miljoenen zijn er al heen gereisd, uit politieke-, religieuze-, of muzikale motieven. Opmerkelijk is de stroom Nederlanders. Uit de dikke gastenboeken die de rastafaris van Nine Miles bijhouden blijkt dat met name Nederlanders, Britten en Italianen Bob Marley's graf bezoeken.

"Misschien staan jullie opener voor Marley's liefde en vrede dan Amerikanen, want die blijven gewoon weg, man", zegt Salomon, een andere rastafari, die een kleurige muts op zijn dreadlocks draagt.

De rasta's van Nine Miles zijn blij met iedere bezoeker, want, meent Brenthon Clark: "Wie je ook bent en waar je ook vandaan komt, je zou degene kunnen zijn die de wereld redt, man. Want Jah komt in vele gedaanten, zoals Bob Marley zong."

De immens populaire reggae-zanger Bob Marley, die in 1981, slechts 36 jaar oud, overleed aan kanker in de hersenen, de lever en de longen, was de bekendste profeet van het rastafarisme. De teksten van zijn reggae-songs zijn er van doortrokken - hoewel veel van zijn ontelbare fans in het westen dat nauwelijks doorhebben.

Bizar

Rastafarisme is een voor de meeste westerlingen nogal bizarre vorm van religieus fanatisme, gepaard gaande met vergaande sociale en politieke ideeën van gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid. De sekte vindt vooral aanhangers onder de arme zwarten in de sloppenwijken van de grote steden.

De rastafaris zijn - en worden - nogal eens vervolgd, maar vooral worden ze belachelijk gemaakt. Marley kon zich daar woedend over maken. Ze vormen een van de meest geridiculiseerde sekten ter wereld, deze aanhangers van het zestig jaar geleden geboren geloof dat Ras Tafari - de latere keizer Haile Selassi van Ethiopie - de ware Messias is.

De rastafaris dwepen zo met wijlen Selassi dat zij hun haar nooit kammen, om zo de manen te imiteren van de "Leeuw van Judah", zoals de Ethiopische keizer zich liet noemen. En in de straten van Jamaica kijkt niemand er van op als rasta's in hun loop de gang van een leeuw nabootsen.

In tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen, houden de rasta's vol dat zij niet worden gedreven door rassenhaat. Integendeel, iedereen die de goddelijkheid van Ras Tafari erkent, is welkom in ons midden, zeggen zij. Waar de rasta's wel strikt aan vasthouden is rasbewustzijn: "Wij haten de blanken niet, maar wij houden meer van ons eigen ras dan dat van anderen", zong Marley.

Baard en bijbel

Het heet dat een echte rastafari nergens bang voor is, behalve voor het verlies van zijn baard en zijn bijbel. De baard is een teken van zijn pact met Jah (God) en de bijbel is zijn bron van kennis. Omdat vrouwen geen baard hebben, vind je nauwelijks vrouwelijke rasta's.

Dat laatste kan verder ook wel te maken hebben met een aantal nogal vrouw-onvriendelijke voorschriften van het rastafarisme. Vrouwen moeten zich beperken tot het baren van kinderen, het koken van eten en het bedienen van de mannen, behalve als ze ongesteld zijn, want dan moeten ze uit hun buurt blijven. Ze mogen geen make-up opdoen, niet discussieren, ze mogen alleen zedige kleding dragen en ze moeten altijd het hoofd bedekt houden - tenzij ze bereid zijn zich kaal te scheren.

Niet zo verwonderlijk dus dat we op Nine Miles alleen mannelijke rastafaris aantreffen. Brenthon Clark legt omstandig uit dat het leven voor de mannelijke rasta's evenmin gemakkelijk is: "Rasta verbiedt het eten van vlees, roofvissen, schelpdieren, zuivelprodukten, brood van wit meel en alles waar zout in zit. We mogen geen alcohol drinken, man, zelfs geen frisdranken."

Ganja

De gesprekken met Clark, Salomon en hun rasta-broeders verlopen moeizaam, omdat zij in een andere wereld lijken te verkeren. Misschien is dat een gevolg van het feit dat ze het ene stickie na het andere roken, ondanks dat het pas 10 uur in de ochtend is.

De rasta's beschouwen ganja (marihuana) als het "heilige kruid van de wijsheid" en het stikt dan ook van de illegale ganja-plantages in Jamaica. Veel rastafaris komen in de gevangenis terecht, omdat het verbouwen en het roken van ganja verboden is. Het is de enige wet van Babylon (zoals zij de vijandige buitenwereld noemen), die de rasta's massaal negeren.

Clark breekt bijna zijn nek als hij bovenop de drie meter hoge graftombe klimt om een tak ganja te bereiken die daar hangt te drogen. Het marmer is glad en hij tuimelt omlaag. "Gelukkig spaart Jah mij. Hij heeft nog een taak voor mij, man." Hij verfrommelt de droge ganja-blaadjes en draait zijn zoveelste joint.

"Hoe kan ganja slecht zijn, man, als Jah de plant gemaakt heeft?", vraagt hij slim.

We werpen tegen dat God ook giftige planten geschapen heeft.

"Ja, maar Jah heeft mensen het verstand gegeven om onderscheid te maken", antwoordt Clark. "Christenen drinken toch ook alcohol als een van hun sacramenten? Waarom dan ons het recht ontzeggen ganja te gebruiken?"

Hij pauzeert even en lanceert dan zijn doorslaggevende argument: "Marley componeerde zijn mooiste muziek hier, zittend op een steen, terwijl hij ganja rookte. Bob is ook een zoon van Jah, net als Jezus, maar je ziet dat je met ganja beter met de mensheid kan communiceren dan met wijn. Marley schiep de reggae, man, en die verbindt de volkeren pas echt."

Een gesprek over Marley en het rastafarisme wordt, behalve door de ganja, verder bemoeilijkt doordat de rasta's aan de lopende band bijbelteksten declameren, bij voorkeur uit het Oude Testament. Wat dat betreft doen ze niet onder voor Jehova's Getuigen, met wie de rasta's overigens niet goed overweg kunnen. Maar hun grootste vijand zien ze in de katholieke kerk, die met oude koloniale machten en onderdrukkende regeringen samenspant tegen arme zwarten.

Zwarte Koning

Het was de Jamaicaanse activist 'Mose' Garvey die in de jaren twintig in Psalm 68 las dat uit zwart Afrika hulp voor de misdeelden zou komen: "Prinselijke gezanten zullen komen uit Egypte. Morenland zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken."

Vervolgens legde zijn Amerikaanse medestander dominee James Webb in september 1924 dit aan alle arme zwarten van de wereld als volgt uit: "Onze redding komt, kijk goed naar Afrika, wacht op de kroning van een Zwarte Koning".

En toen in Ethiopië in 1930 een zekere Ras Tafari Makonnen zich liet uitroepen tot keizer Haile Selassi, Leeuw van Judah, Koning der Koningen, beschouwden de bewoners van de zwarte sloppenwijken dit als de bevestiging van Garveys en Webbs profetieen van hun bevrijding.

Rastafaris zijn tegenwoordig overal ter wereld te vinden, maar de meesten - misschien wel honderdduizenden - wonen in de krottenbuurten van het eiland Jamaica, een van de armste landen van Midden-Amerika. De ellende en daarmee gepaard gaande criminaliteit in deze ghetto's is onbeschrijvelijk. Het rastafarisme was toen, en is dat nog altijd, het geloof van de wanhopigen, de hopelozen.

Dat Haile Selassi inmiddels, net als Marley, dood is maakt voor de rasta's geen verschil. "Ze leven door, man, als zaadjes van een plant, als de zonneschijn die elke dag terugkomt. Het christendom is toch ook niet aan het kruis gestorven?"

Loopgravenstad

In de jaren zeventig leek het er echter op dat het rastafarisme zijn langste tijd gehad had - slechts een paar kluizenaars en enkele duizenden paria's uit de krottenwijken hingen het geloof nog aan. Maar toen kwam Bob Marley, in 1945 geboren in Nine Miles in het Jamaicaanse binnenland, als kind van een negerin en een blanke zeeman.

Als 6-jarig jongetje kwam Marley terecht in de loopgravenstad Trench Town, een van die ghetto's bij de hoofdstad Kingston, een broeinest van criminaliteit. Marley was een aangeboren astmapatient en soms dreigde hij te stikken van benauwdheid - totdat hij op een dag een joint opstak "en voor het eerst in mijn leven kon ademhalen". In Trench Town groeide hij op tot een gevreesd straatvechter, met als bijnaam Tuff Gong (later zou hij zijn eigen platenmaatschappij zo noemen).

Met geleende instrumenten maakten Bob Marley en zijn vrienden aanvankelijk opgewekte muziek, eerst als de groep The Teenagers; later minder vrolijk als The Wailers: de weners, die huilden om de wereld. Zij borduurden voort op de ska, een muziekvorm die de wereld veroverde toen de 15-jarige Jamaicaanse zangeres Millie Small in 1964 het ska-liedje "My Boy, Lollipop" zong. Marley en zijn vrienden lanceerden in hetzelfde jaar een ska-versie van het oude calypso-succes "Shame and scandal in the family". Van sociale bewogenheid was in hun liedteksten toen nog weinig te merken.

Het was zijn vriendin en latere echtgenote Rita Anderson, die Bob Marley vertrouwd maakte met het rastafarisme. Rita had in 1966 een paranormale ontmoeting met Haile Selassi toen die een staatsbezoek aan Jamaica bracht. Rita had de Ethiopische keizer tijdens diens rijtoer een seconde lang diep in de ogen kunnen kijken, vertelde ze later, en ze had hem op dat moment telepathisch gevraagd: "Bent U het werkelijk? Bent U de Ware God?" - en toen had Haile Selassi langzaam en plechtig geknikt.

Rita vertelde Bob herhaaldelijk over die ervaring. Marley werd daarna 's nachts bezocht door duppy's, demonische droombeesten, die hem probeerden mee te slepen. Uiteindelijk kreeg Bob een droom waarin een oude man hem een ring met een zwarte steen - een geheime opdracht - gaf. Dat moet hem over de brug hebben geholpen. Bob liet zijn haar groeien en kamde het niet meer.

Reggae

Het was echter niet Bob Marley, zoals de rastafaris graag claimen, maar de de Jamaicaan Frederick 'Toots' Hibbert die in het midden van de jaren zestig als eerste met reggae naar buiten trad. Het was een vervolg op de blues, de calypso en de ska, en geinspireerd door Ray Charles en Otis Redding.

"Reggae betekent armoede, lijden, Ras Tafari, ghetto, het is de muziek van de opstandigen, van de mensen die niet hebben wat ze willen hebben", zei Toots. Ook muzikaal was reggae opmerkelijk, in vierkwartsmaat, met steeds het accent op de tweede en vierde maat, en met een merkwaardig baspatroon en een ongelijke gitaar.

In 1970 scoorden Bob Marley en zijn Wailers hun eerste reggaehit: 'Trench Town Rock', een aanklacht tegen het leven in de sloppenwijk waar ze waren opgegroeid. Een jaar later brak de groep internationaal door met 'Stir It Up'. Het optreden van Marley werd een act op zichzelf: hij zong, soms zacht, soms rauw, hij danste en hoste over het toneel en schudde zijn ruige rasta-manen.

Zijn populariteit groeide even hard als zijn sociaal bewustzijn. Hij schreef zijn liedteksten bijna allemaal zelf tijdens korte rustperioden in zijn geboortedorpje Nine Miles. Zo ontstonden albums met titels als Rastaman Vibration, Exodus en Survival. Marley werd een superstar.

Messias

Terwijl hij commercieel de grootste successen boekte in Amerika en Europa, begroetten de armen van de zwarte wereld hem als een nieuwe messias. Zimbabwe nodigde hem uit om te zingen op de dag dat dit land onafhankelijk werd. Jamaica gaf hem de hoogst mogelijke onderscheiding: het Kruis van Verdienste. En dat allemaal vanwege teksten als deze (uit 'African Unite'): "How good and pleasant it would be / Before God and man / To see the unification of all Africans / As it's been said already / Let it be done right now."

De rastafaris idealiseerden Afrika en vooral Ethiopië. De Jamaicaanse rasta's kondigden zelfs hun massale terugkeer naar Ethiopie aan. Maar toen Bob Marley tijdens een tour Afrika bezocht, trof hij daar dezelfde vreselijke krottenwijken aan als thuis in Kingston. En toen hij in Ethiopië arriveerde was Haile Selassie dood en in een anoniem graf onder de grond gestopt. Het land was in een burgeroorlog gewikkeld, en Marley merkte tot zijn ontzetting dat de Ethiopiërs met openlijke afkeer spraken over de man die hij als een god vereerde.

Na terugkeer op Jamaica deed Marley verslag van zijn bevindingen. Daardoor bekoelde het enthousiasme van de rastafaris om naar Ethiopië af te reizen aanzienlijk, hoewel het gevoel dat alle zwarten in Afrika verenigd moeten worden nog altijd leeft. Op de vraag wat de rasta's van Nine Miles er nu van denken, geeft Brenthon Clark een veelzeggend antwoord: "Alle zwarten vormen een volk, we zijn een bloed, maar het maakt niet uit waar je bent, man, het maakt alleen uit wat je doet."

Kanker

Bob Marley had maar kort van leven. In 1978 hoorde hij dat hij kanker had, maar hij wilde niet bestraald of geopereerd worden. "Rasta verdraagt geen amputatie", zei hij. "Geen scalpel zal mijn vlees uitsnijden. Jah, de levende God, de keizerlijke majesteit Haile Selassi, Ras Tafari, de zegevierende Leeuw van de stam Judah, de Koning der Koningen, Hij zal mij genezen met de medidaties van mijn ganja - of Hij zal mij als een zoon in Zijn Koninkrijk toelaten."

Het werd het laatste. Tijdens een tour door Amerika op het moment dat zijn ster het hoogst was gerezen, stortte hij in. De kanker had zijn hersenen bereikt. Hij stierf kort daarop, op 11 mei 1981, in het Cedars of Lebanon-ziekenhuis in Miami.

Zijn begrafenis veroorzaakte de grootste verkeersopstopping aller tijden op Jamaica. De stoet was 120 kilometer lang: de hele weg van Kingston, door de bergen, naar Nine Miles, stond vol. Velen bereikten het graf pas na dagen.

We lopen nog een keer rond de witte graftombe. Op de cd-speler draait, nogal toepasselijk, 'Get up, stand up', een van Marley's bekendste reggae-songs: "Preacher man don't tell me / Heaven is under the earth / I know you don't know / What life is really worth".

Brenthon Clark legt devoot een hand tegen de tombe. "Bob ligt een meter tachtig boven de grond. Hier liggen dus Bobs voeten," legt hij uit. Vervolgens loopt hij naar de andere kant. "En hier, precies hier, ligt Bobs hoofd, man." Hij vleit een wang tegen het marmer, zijn ogen draaien weg.

Even zijn we bang dat hij flauwvalt. Maar dan begint Clark te bidden: "Jah, laat iedereen die geld heeft om kerstmis te vieren gelukkig zijn, en geef hen die geen kalkoen kunnen kopen de hoop op rechtvaardigheid."

Eigenlijk is het streng verboden om de tombe van Marley te fotograferen, maar Clark is zo stoned, dat het hem niet uitmaakt.